MEIMAAND - FEESTMAAND 2007
Aktiviteiten in mei 2007
De Dorpskerk als godshuis
De tweede eeuw (= 17e eeuw) van het bestaan van de Dorpskerk als godshuis heeft in 2007 centraal staan. Zo werd er tijdens de kerkdiensten van 6 mei en 3 juni 2007 aandacht besteed aan de ontwikkeling van de psalmberijmingen uit die periode. Zowel de psalmberijmingen van Petrus Datheen als die van Contantijn Huygens kwamen aan de orde. Er werd ook stil gestaan bij de zogenaamde "Souterliedekens" dat zijn psalmen die zijn gemaakt op straatliedjes uit die tijd.
Eredienst zondag 6 mei 2007, Zondag Cantate
Vorig jaar (2006) klonk op zondag Cantate Gregoriaans, de eenstemmige RK liturgische zang. Maar aan het eind van de 16e eeuw gaat ook dit kerkgebouw over naar het protestantisme. En de dominante stroming daarin is in Nederland het calvinisme.
Niet dat er geen andere richtingen zijn (doopsgezinden, remonstranten, lutheranen), maar met name het theologisch denken van Johannes Calvijn vindt in de Noordelijke Nederlanden een duidelijke weerklank.
Natuurlijk wil men in die kerk ook zingen, maar de vraag is natuurlijk meteen: waar haal je dan liedmateriaal vandaan?
Eén ding was wel duidelijk: Calvijn had zich uitgesproken voor het uitsluitend zingen van teksten die teruggingen naar bijbelboeken. Geen vrije teksten, die zouden tot allerhande misverstanden en theologische onwaarheden kunnen leiden; nee: uitsluitend bijbeltaal en deze op rijm gezet. De psalmen stonden voor hem met stip op nummer 1.
Calvijn begon deze aanvankelijk zelf op rijm te zetten, maar ontdekte al snel dat hij hiertoe onvoldoende toegerust was; daarom benadert hij de dichters Marot en de Bèze die de klus in ongeveer twintig jaar klaarden: aan de bundel werd gewerkt van 1538 tot 1562, dan zijn alle 150 psalmen “berijmd”. Opmerkelijk is wel dat Calvijn in het geval van dichter Clément Marot het in het geheel niet bezwaarlijk vond dat deze als dichter tot die tijd vrijwel uitsluitend wereldlijke liefdespoëzie schreef. Blijkbaar telde voor Calvijn uitsluitend dat Marot zijn vak goed verstond…. een interessant gegeven!
Maar goed, wij gaan terug naar ons eigen land: wat had men daar eind 16e eeuw (rond 1574 gingen veel gemeenten immers “over”) aan liedmateriaal?
Al vóór het gereedkomen van Calvijns complete psalmbundel in 1562 bezaten we in Nederland een bundel met de titel Souterliedekens. Het woord “souter” betekent psalm. Dit waren psalmteksten in de Nederlandse taal, die gezongen werden op in die tijd bekende wereldlijke wijsjes. Op 3 juni hoort u iets uit deze bundel, dus dan rekenen wij ook weer op uw aanwezigheid.
Het voordeel was natuurlijk dat iedereen die teksten dan dus kon zingen op vertrouwde wijzen.
Maar wat te denken van de herkomst van deze melodieën: zo werd psalm 46 (waar Luther zijn bekende “Ein feste Burg ist unser Gott” bij maakte) in Nederland nota bene gezongen op het wijsje van “Het voer een knaapje uit Den Haag”, terwijl Psalm 150 klonk op de melodie van “En de bruid wou niet te bedde”.
U begrijpt: dat kan niet meer voor rechtgeaarde calvinisten, die willen dicht bij Calvijn blijven. Dit laatste moet u echt letterlijk nemen in het geval van Petrus Datheen, een waarschijnlijk voor u wel bekende naam. Deze gewezen priester, in een Franstalige omgeving opgegroeid, was zo gegrepen door de Fransman Calvijn dat hij probeerde zo dicht mogelijk bij diens berijmingen (die van Marot en de Bèze dus) te blijven: Datheen telde de (Franse) lettergrepen van een regel, vertaalde deze vervolgens zo nauwgezet mogelijk van Frans naar Nederlands……….en voilà!
Vier jaar werkt hij als een bezetene aan deze vertaling, van 1562 tot 1566 en dan is hij klaar.
De synode van 1578 , onder voorzitterschap van Datheen zelf (!),besluit zijn berijming aan de kerken voor te schrijven, en dat terwijl er in die dagen ook een poëtischer variant beschikbaar is: de berijming van Marnix van St. Aldegonde. Poëtischer en beter zingbaar………….maar het mag niet baten. Het is en blijft Datheen, zo zal het zijn.
Vóór we nu een enkel vers uit deze berijming zingen, moet ik tenslotte nog iets anders aan de orde stellen.
Calvijn had besloten dat de psalmen eenstemmig onbegeleid in de diensten moesten worden gezongen. Zelfs een orgel wilde hij als begeleidingsinstrument niet horen: de schone tierelantijnen van de organist zouden maar kunnen afleiden van de woorden die gezongen werden.
Hield Calvijn dan niet van muziek? Jazeker wel, maar voor de erediensten maakte hij bewust deze keuze: het Woord centraal,en dus niets dat tussen die woorden en de kerkganger zou komen.
Elke zondag kwam de gemeente van Genève een half uur eerder in de kerk om, met behulp van een kindercantorij, een nieuwe psalm te leren. Boekjes bezat lang niet iedereen, dus je kon zo’n psalm alleen leren door deze eindeloos vóór en na te laten zingen. En na drie jaar begon men gewoon opnieuw!
Maar hoe moest dat nu in Nederland?
Welnu, we lieten ook in onze kerken de orgels (die al vóór de Reformatie in de kerken hingen) zwijgen, in plaats daarvan kwam er een voorzanger in de persoon van de schoolmeester, of degene met de grootste mond in de gemeente….in dat láátste geval was het muzikale eindresultaat in ieder geval zeer bedroevend!
Men ontdekte al snel dat het ritmisch zingen van de berijming van Datheen vrijwel onbegonnen werk was (dit vanwege al die rare tekstaccenten: onbeklemtoonde lettergrepen op lange noten en omgekeerd)…….. en had Calvijn niet gezegd dat het zingen met “poids et majesté “ moest gebeuren. Wat ligt er dan meer voor de hand dan alle lettergrepen even lang te maken (isoritmisch)
En zulks geschiedde: de voorzanger zong een lettergreep, de gemeente zong deze na; de voorzanger zong de volgende lettergreep, en ook deze zong de gemeente na. En zo ploegde men zich door een psalmvers.
Hoe slechter voorzanger, des te minder psalmen kende men……..maar ook: hoe “strenger in de leer”, hoe langzamer er gezongen wordt.
Ook Hervormd Barendrecht heeft voorzangers gekend en wel heel lang en omdat het eerste orgel hier pas in 1912 wordt gebouwd, tobt men in dit kerkgebouw eeuwen voort met vaakincapabele voorzangers.
De in Barendrecht bekende en geliefde Kees Hoek (Kees van den Hoek), kleermaker en dorpshistoricus en één van mijn voorgangers aan het orgel , schrijft ergens dat het voorkwam dat predikanten van elders een psalm die zij hier wilden laten zingen moesten vervangen door een andere, simpelweg omdat de voorzanger de melodie niet de baas was.
Hoe het verder ging met het psalmzingen in Nederland?
Daarvoor moet u de komende jaren in de meimaand steeds onze Dorpskerk bezoeken.
Hans van Gelder
De Dorpskerk als cultureel centrum
Onder het motto 'Er zit muziek in de Dorpskerk' is er door de Harmonievereniging Barendrecht een concert georganiseerd op 15 mei 2007. Er werd opgetreden door het Harmonieorkest en door een aantal blaasensembles in verschillende samenstelling. Jan van Dijk heeft een orgelsolo ten gehore brengen.
Het jaar 2007 was het 300e sterfjaar van de beroemde Deens-Duitse componist Dietrich Buxtehude (zie onderstaand artikel). Hans van Gelder, de vaste organist van de Dorpskerk, heeft op 30 mei 2007 een muzikaal omlijste lezing gehouden over het leven van Buxtehude en zijn tijdgenoten en over de prachtige muziek die zij hebben gecomponeerd. De jonge organist Rien Donkersloot heeft een orgelconcert geven met muziek van Buxtehude en tijdgenoten.
Dietrich Buxtehude (1637? – 1707), de 'Magiër van het Noorden'
De Deens-Duitse componist en organist Buxtehude werd waarschijnlijk omstreeks 1637 geboren in Oldesloe aan de Deens Duitse grens, als oudste zoon van de organist Johann Buxtehude. (Buxtehude is overigens de naam van een Deens dorpje)
Hij heeft zijn jeugd doorgebracht in Helsingborg en Helsingør. In 1657 krijgt hij de positie van organist in de St Marienkirche in Helsingborg, waar ook zijn vader organist was geweest. In1660 werd hij benoemd tot organist van de Duitse Marienkirche in Helsingør.
Buxtehude kwam in 1668 contact met de toenmalige organist Franz Tundervan de Marienkirche in het Noordduitse Hanzestad Lübeck. De genoemde kerk had twee beroemd orgels en de stad kende een uitgebreid muziekleven. Buxtehude solliciteerde naar de functie van opvolger van organist Tunder. De voorwaarde daarvoor was echter dat hij met Tunders dochter diende te trouwen. Op 11 april 1668 wordt Buxtehude benoemd tot opvolger van Tunder. Op 23 juli van dat jaar krijgt hij het burgerrecht van de Hanzestad toegewezen en op 3 augustus van dat zelfde jaar trouwde hij met Anna Margaretha Tunder. Het echtpaar kreeg vijf dochters.
Buxtehude die zijn verdere leven de stad Lubeck trouw is gebleven, had in de Marienkirche (1350) vier taken: kerkorganist; kerkadministrateur; stadsorganist en opleider van jonge organisten.
Buxtehude componeerde zowel kerkelijke als wereldlijke muziek. Hij schreef voor het leeuwendeel vocale werken, die overigens voor een groot deel verloren zijn gegaan. Zijn cantates waren bijzonder geschikt voor de kerkdiensten uit die tijd, ze waren overigens meer gebaseerd op dichtwerk dan op de zuivere Bijbelteksten. Ook schreef hij veel instrumentale werken voor orgel.
Daarnaast componeerde hij ook wereldlijke muziek, zoals enkel reeksen concerten die bekend werden als de zogenoemde 'Abendmusiken'. Deze composities waren oratoriumachtig en ze hebben hem als componist en orgelvirtuoos alom bekend gemaakt. Hij werd verder geroemd om zijn uitzonderlijke improviseertalenten. Dietrich Buxtehude wordt gezien als de voornaamste vertegenwoordiger van de Noord-Duitse orgelschool en zelfs als de beroemdste muziekpersoonlijkheid uit de Barokperiode. Buxtehude werd ook wel de 'Magier des Nordens' genoemd.
Hij heeft met zijn werk veel invloed gehad op bekende componisten als Georg Philipp Telemann, Johann Mattheson en Georg Friedrich Händel (die laatste twee hebben hem in 1703 bezocht). Zowel Telemann als Händel kregen overigens de kans om Buxtehude op te volgen, maar de eis dat ze dan moesten trouwen met een dochter van Buxtehude deed ze afzien van die sollicitatie. Van de grote componist Johann Sebastian Bach is bekend dat hij een bewondering had voor de muzikale prestaties van Buxtehude. Hij bezocht als 22-jarige de bejaarde Buxtehude in de winter van 1705/1706 in Lübeck en kreeg er waarschijnlijk gedurende enkele maanden een 'masterclass'. Buxtehude stierf ruim een jaar later op 9 mei 1707. Hij ligt, samen met zijn vader en zijn vier dochters, begraven in de Marienkirche in Lübeck, de stad die hem zo dierbaar was.
De werken van Buxtehude, waarvan er maar relatief weinig bewaard zijn gebleven, zijn gecatalogiseerd in de Buxtehude-Werke-Verzeichnis (BuxWV). Deze catalogus omvat bijna 300 werken, waaronder meer dan 130 cantates, ruim 50 orgelkoralen, zo'n 40 overige orgelwerken, 20 suites voor clavecimbel en 2 missen.
Zowel het grote 16e eeuwse orgel met 57 registers, als het kleinere 15e eeuwse Totentanzorgel waarop Buxtehude in Lübeck heeft gespeeld, zijn in 1942 bij een bombardement verwoest.
In het jaar 1932 wordt in Lübeck een Dietrich-Buxtehude-Gesellschaft, opgericht, dat zich richtte op het onderzoek naar de werken van deze beroemde componist. Dit gezelschap heeft maar kort bestaan, maar in 2004 is het Internationale Dieterich-Buxtehude-Gesellschaft opgericht. Dit nieuwe initiatief staat onder het inspirerende voorzitterschap van Prof. Dr. Ton Koopman, oprichter en dirigent van het Amsterdams Barok Orkest. Ton Koopman heeft op zich genomen om alle werken van Buxtehude uit te voeren in concertzalen, om ze daarna vast te leggen op een reeks cd's. Buxtehude componeerde ook veel werk voor orgel en dat biedt de voornamelijk als dirigent actieve Koopman de gelegenheid om zich weer eens als meester-organist te presenteren.
De Dorpskerk als Rijksmonument
Barendrecht is trots op zijn Dorpskerk met haar mooie orgel, maar dat geldt voor meer dorpen op het eiland IJsselmonde. In 2007 werd er weer aandacht te besteed aan andere historische kerken in de regio. Op zaterdag 19 mei 2007 werd er een kerkenpad/orgelpad georganiseerd, naar de dorpskerken van Heerjansdam, Kijfhoek en Hendrik Ido Ambacht.
De Hervormde kerk van Heerjansdam is laatgotische kerk met een toren en een schip uit de 16e eeuw en 15e eeuws koorgedeelte. Het schip heeft een 19e eeuwse aanbouw. Deze kerk bezit een Flaes-orgel uit 1869, dat in 1963 ingrijpend is gerestaureerd.
Het kerkje van Kijfhoek, dat dateert uit het einde van de 14e eeuw, heeft sinds 1979 een Vierdag-orgel dat in de periode van 1974 tot 1979 heeft gestaan in de Hervormde kerk in Katwijk. Het orgel werd gekocht van en geplaatst door de firma Van Vulpen.
De Hervormde Dorpskerk van Hendrik Ido Ambacht is een eenbeukige kerk uit het tweede kwart van de 16e eeuw. De toren stamt uit de 14e eeuw. Het schip is in 1887 vergroot met lage dwarsbeuken. De preekstoel stamt uit 1669. Deze kerk heeft sinds 1900 een historisch orgel dat Johannes Duyschot in 1696 heeft gebouwd voor de Waalse kerk in Delft. Het orgel heeft van 1868 tot 1900 gestaan in de Christelijk Gereformeerde kerk van Den Haag, waarna het werd aangekocht door de Hervormde Gemeente Hendrik Ido Ambacht.